zaterdag, oktober 03, 2020

Uit gelekte documenten blijkt gigantische propaganda operatie in Syrië door overheidscontractanten en media




Dit is een vertaling van het artikel "Leaked docs expose massive Syria propaganda operation waged by Western govt contractors and media" van BenNorton dat op 23 september verscheen bij The Grayzone



Door de westerse overheid gefinancierde undercover inlichtingendienst-contractanten trainden Syrische oppositieleiders, verspreidden verhalen in mediakanalen van de BBC tot Al Jazeera en voerden de leiding over een complete journalistieke eenheid. Een schat aan gelekte documenten legt het propagandanetwerk bloot

Uit gelekte documenten blijkt hoe Britse overheidscontractanten een geavanceerde infrastructuur van propaganda ontwikkelden om de steun in het Westen voor de politieke en gewapende oppositie van Syrië te stimuleren.

Vrijwel elk aspect van de Syrische oppositie werd gecultiveerd en op de markt gebracht door westerse overheids-gesteunde PR bedrijven, van hun politieke kleuring tot hun merkbekendheid ('branding'), van wat ze zeiden - tot waar ze het zeiden.

De gelekte bestanden laten zien hoe westerse inlichtingendienst-contractanten de media bespeelden, waarbij ze keurig Engels - en Arabischtalige berichtgeving over de oorlog tegen Syrië verzorgden om dat op te kloppen tot een constante stroom pro-oppositie verslaggeving.

Amerikaanse en Europese contractanten trainden en adviseerden Syrische oppositieleiders op alle niveaus, van jonge media-activisten tot de hoofden van de parallelle regering in ballingschap. Deze firma's organiseerden ook interviews voor Syrische oppositieleiders op reguliere media-afzetpunten zoals de BBC en Channel 4 in het VK.

Meer dan de helft van de stringers [freelance reporter of fotograaf] die Al Jazeera in Syrië gebruikte, werd getraind in een gezamenlijk overheidsprogramma van de VS en het VK, Basma genaamd, dat honderden Syrische activisten van de oppositiemedia voortbracht.

PR-bedrijven van de westerse overheid hadden niet alleen invloed op de manier waarop de media over Syrië berichtten, maar zoals uit de gelekte documenten blijkt, produceerden ze hun eigen propagandistische pseudonieuws voor uitzending op grote tv-netwerken in het Midden-Oosten, waaronder BBC Arabic, Al Jazeera, Al Arabiya, en Orient TV.

Deze door het VK gefinancierde bedrijven fungeerden als fulltime PR-publicist voor de door extremisten gedomineerde Syrische gewapende oppositie. Een zo'n contractant; InCoStrat genaamd, zei dat het in voortdurend contact stond met een netwerk van meer dan 1.600 internationale journalisten en 'influencers', en gebruikte deze om pro-oppositie discussiepunten onder de aandacht te brengen.

Een andere westerse overheidscontractant, ARK, ontwikkelde een strategie om de salafi-jihadistische gewapende oppositie van Syrië te 'herverpakken' door 'het imago te verzachten'. ARK pochte dat het oppositiepropaganda leverde die “bijna elke dag werd uitgezonden op” grote Arabisch-talige tv-netwerken.

Vrijwel elk groot westers mediabedrijf werd beïnvloed door de door de Britse overheid gefinancierde desinformatiecampagne die werd blootgelegd in de schat aan gelekte documenten, van de New York Times tot de Washington Post, CNN tot The Guardian, de BBC tot Buzzfeed.

De documenten bevestigen berichtgeving door journalisten, waaronder Max Blumenthal van The Grayzone, over de rol van ARK, de voor de Amerikaanse en Britse overheid werkende contractant bij het populair maken van de Witte Helmen in westerse media. ARK beheerde de sociale media-accounts van de Witte Helmen en hielp de door het Westen gefinancierde groep om te vormen tot een belangrijk propagandawapen van de Syrische oppositie.

De gelekte documenten bestaan voornamelijk uit materiaal dat tot stand kwam onder auspiciën van het Britse 'Foreign and Commonwealth Office' (FCO). Alle firma's die in de dossiers worden genoemd, waren gecontracteerd door de Britse regering, maar velen namen ook deel aan 'multi-donor-projecten' die werden gefinancierd door de regeringen van de Verenigde Staten en andere West-Europese landen.

Naast het aantonen van de rol die deze westerse undercover inlichtingdienst-contractanten speelden bij het vormgeven van de berichten in de media, werpen de documenten ook licht op het Britse overheidsprogramma om rebellengroepen in Syrië op te leiden en te bewapenen.

Ander materiaal laat zien hoe Londen en westerse regeringen samenwerkten om een nieuwe politiemacht op te bouwen in door de oppositie gecontroleerde gebieden. Veel van deze door het Westen gesteunde oppositiegroepen in Syrië waren extremistische salafistische jihadisten. Sommige van de Britse overheidscontractanten waarvan de activiteiten in deze gelekte documenten worden blootgelegd steunden in feite de Syrische al-Qaeda-dochter Jabhat al-Nusra en de fanatieke splintergroeperingen die daar weer uit voortkwamen.

De documenten werden verkregen door een groep die zichzelf 'Anonymous' noemt, en werden gepubliceerd als onderdeel van een reeks bestanden met de titel: “Op. HMG [Her Majesty’s Government] Trojan Horse: From Integrity Initiative To Covert Ops Around The Globe. Part 1: Taming Syria.” De niet-geïdentificeerde sprekers zeiden dat ze ernaar streven “criminele activiteiten van de Britse FCO en geheime diensten aan het licht te brengen”, en verklaarden: “We verklaren de oorlog aan het Britse neokolonialisme!"

De Grayzone was niet in staat om de authenticiteit van de documenten onafhankelijk te verifiëren* (zie update onder dit artikel). De inhoud werd echter nauwlettend gevolgd met berichtgeving over westerse destabilisatie en propaganda-operaties in Syrië door The Grayzone en vele anderen.

Britse ministerie van Buitenlandse Zaken en het leger voeren een mediaoorlog tegen Syrië

Een uitgelekt rapport van het Britse 'Foreign and Commonwealth Office' (FOC) uit 2014 onthult een gezamenlijke operatie met het ministerie van Defensie en het 'Department for International Development' ter ondersteuning van “strategische communicatie, onderzoek, monitoring en evaluatie en operationele ondersteuning van Syrische oppositie-entiteiten.”

De Britse FOC verklaarde duidelijk dat deze campagne bestond uit “het creëren van netwerkverbindingen tussen politieke bewegingen en mediakanalen” door “het bouwen van lokale onafhankelijke mediaplatforms”.

De Britse regering plande "begeleiding, training en coaching voor een betere levering van mediadiensten, met inbegrip van digitale en sociale media.”

Het doel was om te zorgen voor PR en media-omgang trainers, evenals technisch personeel, zoals cameramensen, webmasters en tolken", samen met de “productie van toespraken, persberichten en andere mediacommunicatie.”

Een aanvullend regeringsdocument uit 2017 legt duidelijk uit hoe Groot-Brittannië “de selectie, training, ondersteuning en communicatiebegeleiding van Syrische activisten heeft gefinancierd die de visie van het VK voor een toekomstig Syrië delen ... en die zich zullen houden aan een reeks waarden die in overeenstemming zijn met het Britse beleid."

Dit plan omvatte financiering door de Britse overheid "ter ondersteuning van Syrisch media-activisme binnen zowel de burgerlijke als de gewapende oppositiesfeer", en was gericht op Syriërs die in zowel “extremistisch als gematigd” grondgebied van de oppositie wonen.

Het werk van deze firma's overlapten elkaar, en sommigen werkten samen aan hun projecten om de Syrische oppositie ietwat te cultiveren.

Westerse overheidscontractant ARK gebruikt de media als een speelbal

Een van de belangrijkste overheidscontractanten achter het regime-change programma in Syrië heette 'ARK' (Analysis Research Knowledge).

'ARK FZC' is gevestigd in Dubai, in de Verenigde Arabische Emiraten. Het profileert zichzelf als een humanitaire ngo en beweert dat het “is opgericht om de meest kwetsbaren te helpen”, door een “sociale onderneming op te richten die lokale gemeenschappen kracht geeft door middel van flexibele en duurzame interventies om meer stabiliteit, kansen en hoop voor de toekomst.”

In werkelijkheid is ARK een clandestiene inlichtingendienst-tussenpersoon die functioneert als een arm van westers interventionisme.

In een uitgelekt document dat het bij de Britse regering had ingediend, zei ARK dat zijn focus sinds 2012 ligt op het leveren van zeer effectieve, politiek en conflictgevoelige Syrië-programma's voor de regeringen van het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Denemarken, Canada, Japan en de Verenigde Staten en de Europese Unie.”

ARK pochte toezicht te houden op contracten ter waarde van $ 66 miljoen om pro-oppositie acties in Syrië te ondersteunen.

Op zijn website vermeldt ARK al deze regeringen als klanten, evenals de Verenigde Naties.


Bij zijn operaties in Syrië werkte ARK samen met een andere Britse contractant genaamd 'The Global Strategy Network' (TGSN), die wordt geleid door Richard Barrett, een voormalig directeur van de 'wereldwijde contra-terrorisme' afdeling bij bij MI6.

ARK had kennelijk agenten ter plaatse in Syrië aan het begin van de poging tot regime-change in 2011, die aan het Britse FCO rapporteerden dat “ARK-medewerkers regelmatig contact hebben met activisten en actoren uit het maatschappelijk middenveld die ze aanvankelijk ontmoetten tijdens het uitbreken van protesten in het voorjaar van 2011.”

De Britse contractant had een “uitgebreid netwerk van maatschappelijke organisaties en gemeenschapsactoren die ARK heeft geholpen door middel van een speciaal centrum voor capaciteitsopbouw ARK, gevestigd in Gaziantep”, een stad in het zuiden van Turkije die een basis was van inlichtingenoperaties tegen de Syrische regering.

ARK speelde een centrale rol bij het leggen van de fundamenten van het verhaal van de Syrische politieke oppositie. In een uitgelekt document kreeg de firma de eer voor de “ontwikkeling van een kernachtig geformuleerd Syrisch oppositieverhaal”, dat blijkbaar tot stand kwam tijdens een reeks workshops met oppositieleiders die werden gesponsord door de regeringen van de VS en het VK.

ARK trainde alle niveaus van de Syrische oppositie in hun manier van communiceren, van "burgerjournalistieke workshops met Syrische media-activisten, tot het werken met gezagsdragende leden van de Nationale Coalitie om een kerncommunicatieverhaal te ontwikkelen."

Het bedrijf hield zelfs toezicht op de PR-strategie voor de Supreme Military Council (SMC), de leiding van de officiële gewapende vleugel van de Syrische oppositie, de 'Free Syrian Army' (FSA). ARK creëerde een complexe PR-campagne om een herverpakking van de SMC mogelijk te maken waarmee het zich kon onderscheiden van extremistische gewapende oppositiegroepen en om het beeld te creëren van een functionerend, inclusief, gedisciplineerd en professioneel militair orgaan.”

ARK gaf toe dat het de gewapende oppositie van Syrië, die grotendeels werd gedomineerd door salafistische jihadisten, wilde vergoelijken door "het imago van de FSA te verzachten.”


ARK nam het voortouw bij de ontwikkeling van een enorm netwerk van media-activisten van de oppositie in Syrië en eiste openlijk alle eer op voor inspirerende protesten in het land.

In zijn trainingscentra in Syrië en Zuid-Turkije meldde de westerse overheidscontractant: “Meer dan 150 activisten zijn door de ARK getraind en uitgerust voor doeleinden zoals de basisprincipes van camerahandeling, belichting en geluid tot het maken van rapporten, journalistieke veiligheid, online beveiliging en ethische rapportage.”

Het bedrijf overspoelde Syrië met propaganda van de oppositie. In slechts zes maanden tijd meldde ARK dat 668.600 van zijn gedrukte producten in Syrië werden verspreid, waaronder "posters, flyers, informatieve boekjes, activiteitenboeken en ander campagnegerelateerd materiaal".

In één document waarin de communicatie-activiteiten van de Britse contractanten in Syrië werden beschreven, pochte ARK en de Britse inlichtingendienst-huurling TGSN dat zij het het bewind voerden over de volgende media in het land: 97 video-stringers, 23 schrijvers, 49 distributeurs, 23 fotografen, 19 lokale trainers, acht opleidingscentra, drie mediabureaus en 32 onderzoeksfunctionarissen.

ARK benadrukte dat het “gedegen contacten” had met enkele van de beste mediakanalen ter wereld, met namen als: Reuters, de New York Times, CNN, de BBC, The Guardian, de Financial Times, The Times, Al Jazeera, Sky News Arabisch, Orient TV en Al Arabiya.

De Britse contractant voegde eraan toe: “ARK heeft regelmatig merk- en merkloze content geleverd aan belangrijke pan-Arabische en op Syrië-gerichte satelliet-tv-kanalen zoals Al Jazeera, Al Arabiya, BBC Arabic, Orient TV, Aleppo Today, Souria al-Ghadd en Souria. al-Sha'ab sinds 2012."

"ARK-producten die de prioriteiten van HMG (Her Majesty's Government) promoten door attitudeverandering en gedragsverandering te bevorderen, worden bijna elke dag uitgezonden op pan-Arabische kanalen,” schepte het bedrijf op. “In 2014 produceerde ARK gemiddeld 20 merk- en merkloze Syrië-rapporten per maand en uitgezonden op grote pan-Arabische televisiekanalen zoals Al Arabiya, Al Jazeera en Orient TV.”

"Ark voert bijna dagelijkse gesprekken met kanalen en houdt wekelijkse bijeenkomsten om redactionele voorkeuren duidelijk te maken en te leren begrijpen”, aldus de westerse inlichtingendienst.

Het bedrijf eiste ook de eer op voor het plaatsen van 10 artikelen per maand in pan-Arabische kranten zoals Al Hayat en Asharq Al-Awsat.

Amerikaans-Brits Basma programma cultiveert Syrische media-activisten

De mediaoorlog van de Syrische oppositie werd georganiseerd in het kader van een project genaamd 'Basma'. ARK werkte via Basma samen met andere westerse overheidscontractanten om Syrische oppositieactivisten op te leiden.

Met financiering van zowel de Amerikaanse als de Britse overheid ontwikkelde Basma zich tot een enorm invloedrijk platform. De Arabische Facebook-pagina had meer dan 500.000 volgers en ook op YouTube bouwde het een groot aantal volgers op.

De mainstream zakenmedia portretteerde Basma op misleidende wijze als een “Syrisch platform voor burgerjournalistiek” of een “maatschappelijke groep die werkt aan een bevrijdende, progressieve overgang naar een nieuw Syrië”. In werkelijkheid was het een astroturfoperatie van de westerse regering om propagandisten van de oppositie klaar te stomen.

Negen van de 16 stringers die door Al Jazeera in Syrië werden gebruikt, werden getraind door het Basma project van de VS / VK-regering, zo vertelde ARK vol trots in een uitgelekt document.

In een eerder rapport voor het Britse FCO, ingediend slechts drie jaar na het begin van zijn werk, beweerde ARK “meer dan 1.400 begunstigden te hebben getraind uit 210 begunstigde organisaties in meer dan 130 workshops, en meer dan 53.000 individuele uitrustingen te hebben verstrekt" binnen een uitgebreid netwerk dat “alle 14 gouvernementen van Syrië” bestreek, waaronder zowel oppositie- als regeringsgebieden.


De westerse contractant publiceerde een kaart waarop zijn netwerk van stringers en media-activisten en hun relaties met de Witte Helmen en nieuw opgerichte politiediensten in door de oppositie gecontroleerd Syrië werden benadrukt.



In zijn trainingen ontwikkelde ARK woordvoerders van de oppositie, leerde ze hoe ze met de pers moesten spreken en hielp ze vervolgens bij het organiseren van interviews met reguliere Arabisch- en Engelstalige media.

ARK beschreef zijn strategie “om geloofwaardige, gematigde woordvoerders van civiel bestuur aan te wijzen die gepromoot zullen worden als vaste gesprekspartners voor regionale en internationale media. Ze zullen via alle media de cruciale boodschappen herhalen die verband houden met de gecoördineerde lokale campagnes, waarbij consortiumplatforms ook deze boodschap kunnen overnemen en andere mediakanalen aanmoedigen om deze op te pikken.”

Naast het werken met de internationale pers en het cultiveren van oppositieleiders, hielp ARK bij de ontwikkeling van een enorm bolwerk van oppositiemedia.

ARK zei dat het een "belangrijke uitvoerder was van een door meerdere donoren gesteunde onderneming die sinds 2012 bezig was een netwerk van FM-radiostations en gemeenschapsmagazines in Syrië te ontwikkelen”. De contractant werkte met 14 FM-zenders en 11 tijdschriften in Syrië, waaronder radio in het Arabisch en Koerdisch.

Om uitzendingen van de oppositie in heel Syrië te verspreiden, ontwierp ARK in 2012 wat het "Radio in a Box" (RIAB) -kits noemde. Het bedrijf nam de eer voor het leveren van apparatuur aan 48 transmissiesites.

ARK verspreidde ook tot 30.000 tijdschriften per maand. Het meldde dat “door ARK ondersteunde tijdschriften de drie meest populaire waren in Aleppo City; het populairste tijdschrift in Homs City; en het populairste tijdschrift in Qamishli.”

Een propaganda uitgever van de Syrische oppositie die rechtstreeks door ARK wordt beheerd, genaamd Moubader, ontwikkelde een enorme aanhang op sociale media, waaronder meer dan 200.000 likes op Facebook. ARK drukte maandelijks 15.000 exemplaren van een "hoogwaardig hard copy" Moubader-tijdschrift en verspreidde het "in door de oppositie beheerde gebieden van Syrië."

De Britse contractor TGSN, die met ARK samenwerkte, ontwikkelde zijn eigen verkooppunt, het "Revolutionary Forces of Syria Media Office (RFS)", zo blijkt uit een uitgelekt document. Dit bevestigt een rapport uit 2016 in The Grayzone door medewerker Rania Khalek, die e-mails ontving waarin werd getoond hoe het door de Britse regering gesteunde RFS-mediabureau aanbood om een journalist maar liefst $ 17.000 per maand te betalen om propaganda te produceren voor Syrische rebellen.

Een ander uitgelekt bestand laat zien dat het bedrijf in slechts één jaar, in 2018 - wat blijkbaar het laatste jaar was van het Syrië programma van ARK - de Britse regering maar liefst 2,3 miljoen Britse ponden in rekening heeft gebracht.

Deze enorme ARK propaganda operatie werd geleid door Firas Budeiri, die eerder optrad als Syrië-directeur voor de in het VK gevestigde internationale ngo 'Save the Children'.

40 procent van het projectteam van ARK in Syrië waren Syrische staatsburgers en nog eens 25 procent was Turks. Het bedrijf zei dat de staf van het Syrië-team "uitgebreide ervaring had met het beheren van programma's en het uitvoeren van onderzoek dat werd gefinancierd door veel verschillende overheidsklanten in Libanon, Jordanië, Syrië, Jemen, Turkije, de Palestijnse Gebieden, Irak en andere door conflicten getroffen staten."

Westerse contractant ARK leert Witte Helmen "hoe Syrië in het nieuws te houden"

De westerse aannemer ARK was een centrale kracht bij de lancering van de White Helmets operatie.

Uit de gelekte documenten blijkt dat ARK de Twitter- en Facebook-pagina's van Syria Civil Defence beheerde, beter bekend als de 'White Helmets'.

ARK eiste de eer op voor het ontwikkelen van “een internationaal gerichte communicatiecampagne die is ontworpen om het wereldwijde bewustzijn van de (White Helmets) -teams en hun levensreddende werk te vergroten.”

ARK faciliteerde ook de communicatie tussen de White Helmets en 'The Syria Campaign', een PR-firma die vanuit Londen en New York opereerde en die hielp bij het populair maken van de White Helmets in de Verenigde Staten.

Het was blijkbaar “na daaropvolgende besprekingen met ARK en de teams” dat The Syria Campaign "de burgerbescherming koos als façade voor haar campagne om Syrië in het nieuws te houden”, schreef het bedrijf in een rapport voor het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken.

"Onder begeleiding van ARK woonde TSC (The Syria Campaign) ook ARK's burgerbescherming -trainingssessies bij om media-inhoud te creëren voor zijn # WhiteHelmets-campagne die in augustus 2014 van start ging en sindsdien viraal is gegaan”, voegde de westerse contractant er aan toe.

In 2014 produceerde ARK een lange documentaire over de Witte Helmen, getiteld "Digging for Life", die herhaaldelijk werd uitgezonden op Orient TV.

Terwijl het de sociale media-accounts van de White Helmets beheerde, schepte ARK er over op dat het volgers en meningen op de Facebook-pagina voor 'Idlib City Council' stimuleerde.

De Syrische stad Idlib werd overgenomen door Jabhat al-Nusra, een dochteronderneming van al-Qaeda, die vervolgens in het openbaar vrouwen executeerde die werden beschuldigd van overspel.

Terwijl ARK en de Britse inlichtingendienst-huurling TGSN feitelijk deze al-Qaeda-gebonden extremistische groeperingen hielpen, ondertekenden ze ook een document waarin de FCO op hilarische wijze beloofde de “Britse richtlijnen over gender gevoeligheden te volgen” en ervoor te zorgen dat bij alle capaciteitsopbouw en campagne-ontwikkeling rekening wordt gehouden met gender.”

Een fundament leggen voor een wetsoorlog in Syrië

In een ander uitgelekt document zien we hoe de westerse overheid gesteunde firma ARK onthult dat het in 2011 samenwerkte met een andere overheidscontractant, Tsamota genaamd, om de Syrische Commissie voor Justitie en Verantwoording (SCJA) te helpen ontwikkelen. In 2014 veranderde SCJA haar naam in de Commission for International Justice and Accountability (CIJA).

De Grayzone ontmaskerde CIJA als een door de westerse overheid gefinancierde regime-change-organisatie waarvan de onderzoekers samenwerkten met Al-Qaida en zijn extremistische bondgenoten om een wetsoorlog [lawfare] tegen de Syrische regering te voeren.

ARK merkte op dat het project aanvankelijk werkte “met startkapitaal van de 'UK Conflict Pool' om onderzoeks- en forensische training voor Syrische onderzoekers van oorlogsmisdaden te ondersteunen” en sindsdien “uitgegroeid is tot een belangrijk onderdeel van de overgangsjustitiearchitectuur in Syrië.”

Sinds de VS, de Europese Unie en hun bondgenoten in het Midden-Oosten de militaire fase van hun oorlog tegen Syrië hebben verloren, heeft de CIJA het voortouw genomen in een poging om de regime-change campagne door middel van juridische procedures te verlengen.

InCoStrat creëert een medianetwerk en helpt hen Al Qaeda te interviewen

In de gelekte documenten pochte een andere Britse overheidscontractant, 'Innovative Communications Strategies' (InCoStrat), dat deze firma een enorm “netwerk van meer dan 1600 journalisten en belangrijke influencers met belangen in Syrië” had opgebouwd.

InCoStrat benadrukte dat het "een multidonorproject beheerde en realiseerde ter ondersteuning van de doelstellingen van het Britse buitenlands beleid" in Syrië, "en specifiek strategische communicatieondersteuning bood aan de gematigde gewapende oppositie."

Andere financiers van het werk van InCoStrat met de oppositie in Syrië, zo maakte het bedrijf bekend, waren de Amerikaanse regering, de Verenigde Arabische Emiraten en anti-Assad Syrische zakenlieden.

InCoStrat fungeerde als contactpersoon tussen haar regeringsklanten en de 'Syrische Nationale Coalitie', de door het westen gesteunde parallelle regering die de oppositie probeerde te creëren. InCoStrat adviseerde gezaghebbende leiders van dit Syrische schaduwregime en leidde zelfs het eigen mediabureau op van de Nationale Coalitie vanuit Istanbul, Turkije.

De westerse contractant kreeg de eer voor het organiseren van een BBC-interview uit 2014 met Ahmad Jarba, de toenmalige president van de Nationale Coalitie van de oppositie.

Het bedrijf voegde eraan toe dat “journalisten vaak contact met ons hebben opgenomen op zoek naar de juiste mensen voor hun programma's.” InCoStrat zei bijvoorbeeld dat het hielp bij het planten van zijn eigen Syrische oppositieactivisten in Arabische BBC-rapporten. Het bedrijf voegde er vervolgens aan toe: “Toen we eenmaal de eerste contacten hadden gelegd, moedigden we de Syriërs aan om de relaties met de journalisten van de BBC te onderhouden in plaats van onszelf als kanaal te gebruiken.”

Net als ARK werkte InCoStrat nauw samen met de pers. Het bedrijf zei dat het “uitgebreide ervaring had met het betrekken van Arabische en internationale nieuwsmedia”, eraan toevoegend dat het rechtstreeks samenwerkte met "hoofden van regionaal nieuws in grote satelliettelevisienetwerken, persbureaus en gedrukte media."

"Belangrijke leden van InCoStrat hebben eerder gewerkt als correspondenten in het Midden-Oosten voor enkele van 's werelds grootste persbureaus, waaronder Reuters," voegde de westerse contractant daaraan toe.

Net als ARK heeft InCoStrat een uitgebreide media-infrastructuur opgezet. Het bedrijf richtte Syrische mediabureaus op in Dera'a, Syrië; Istanbul en Reyhanli, Turkije; en Amman, Jordanië.

InCoStrat werkte samen met 130 stringers in heel Syrië en zei dat er meer dan 120 verslaggevers in het land werkten, samen met "nog eens vijf officiële woordvoerders die meerdere keren per week op internationale en regionale tv verschijnen".

InCoStrat heeft ook acht FM-radiostations en zes gemeenschapsmagazines in heel Syrië opgericht.

De firma meldde dat het de gewapende oppositie binnendrong door "sterke relaties te ontwikkelen met 54 brigadecommandanten aan het zuidelijke front van Syrië", waarbij sprake was van "dagelijkse, directe betrokkenheid bij de commandanten en hun officieren in Syrië", evenals overgelopen officieren van het Free Syrian Army ( FSA) eenheden in het door de regering beheerde Damascus.

In de gelekte documenten schepte InCoStrat er over op dat haar verslaggevers interviews hadden gehouden met veel gewapende oppositiemilities, waaronder de al-Qaeda-dochter Jabhat al-Nusra.

Plant niet alleen mediaverhalen, maak je eigen gebeurtenis om een schandaal te creëren

In de mediaoorlog tegen Damascus voerde InCoStrat een tweeledige campagne die bestond uit het volgende: “a) Guerrillacampagne. Gebruik de media om het evenement te maken. b) Guerrilla-tactieken. Start een gebeurtenis om het media-effect te creëren.”

De undercover inlichtingendienst-tussenpersoon probeerde daarom de media te gebruiken als wapen om tastbare politieke eisen van de Syrische oppositie binnen te halen.

In één geval streek InCoStrat de eer op voor een succesvolle internationale campagne om de Syrische regering te dwingen haar belegering van het door extremisten bezette oppositiebolwerk Homs op te heffen. De Grayzone-medewerker Rania Khalek rapporteerde over de crisis in Homs, die werd belegerd door Damascus nadat de extreemrechtse soennitische fundamentalisten die het bestuurden begonnen met het plegen van sektarische bloedbaden tegen religieuze minderheden en het ontvoeren van Alawitische burgers.

"We brachten internationale journalisten in contact met Syriërs die in het belegerde Homs woonden", legt InCoStrat uit. Het organiseerde een interview tussen Channel 4 van Groot-Brittannië en een arts in de stad, waardoor internationale aandacht werd getrokken, wat uiteindelijk leidde tot een einde aan de belegering.

In een ander geval zei de Britse tussenpersoon dat het "ansichtkaarten, posters en rapporten produceerde" waarin de seculiere regering van Bashar al-Assad werd vergeleken met de fundamentalistische salafistische jihadisten in ISIS. Vervolgens "zorgde het voor een geloofwaardige, Arabisch-Engels sprekende Syrische woordvoerder om de media er in te betrekken."

Volgens InCoStrat was de campagne zeer succesvol: Al-Jazeera America en The National publiceerden de propagandaposters van het bedrijf. De Britse contractant organiseerde ook interviews over het onderwerp met The New York Times, The Washington Post, CNN, The Guardian, The Times, Buzzfeed, Al-Jazeera, Suriya Al-Sham en Orient.



Na regime-change komt Nation Building Inc.


InCoStrat is blijkbaar betrokken geweest bij tal van door het Westen gesteunde regime-change operaties.

In een uitgelekt document zei het bedrijf dat het hielp bij het trainen van maatschappelijke organisaties in marketing, media en communicatie in Afghanistan, Honduras, Irak, Syrië en Libië. Het leidde zelfs een team van anti-Saddam Hoessein journalisten op in Basra, Irak, na de gezamenlijke invasie van de VS en het VK.

Naast contracten voor het Verenigd Koninkrijk maakte InCoStrat bekend dat het heeft gewerkt voor de regeringen van de Verenigde Staten, Singapore, Letland, Zweden, Denemarken en Libië.

Nadat de NAVO in 2011 de Libische staat had vernietigd in een regime-change oorlog, werd InCoStrat in 2012 ingeschakeld om soortgelijk communicatiewerk uit te voeren voor de 'Libyan National Transitional Council', de door het westen gesteunde oppositie die de macht wilde grijpen.

Coördineren met extremistische milities, nieuw vervormen om 'het kernverhaal te versterken'

De gelekte documenten werpen meer licht op een Britse overheidscontractant genaamd Albany.

Albany pochte dat het “de deelname verzekerde van een uitgebreid lokaal netwerk van meer dan 55 stringers, verslaggevers en videografen” om de verhalen in de media te beïnvloeden en de belangen van het Britse buitenlands beleid te bevorderen.

Het bedrijf hielp bij het creëren van een invloedrijke mediabedrijf voor de Syrische oppositie genaamd Enab Baladi. Opgericht in 2011 in het anti-Assad centrum van Daraya, aan het begin van de oorlog, werd Enab Baladi agressief geadverteerd in de westerse pers als een grassroots Syrische media-operatie.

In werkelijkheid was Enab Baladi het product van een Britse contractantdie de verantwoordelijkheid op zich nam voor zijn doorgroei “van een door amateurs gerunde entiteit tot een van de meest prominente Syrische mediaorganisaties”.

Albany coördineerde ook de communicatie tussen de media van de oppositie en extremistische islamistische oppositiegroepen door een “engagementleider” in te huren “met een diepe geloofwaardigheid bij sleutelgroeperingen, waaronder (noorden) Failaq ash-Sham, Jabha Shammiyeh, Jaysh Idleb al Hur, Ahrar ash-Sham, (midden) Jaysh al Islam, Failaq al Rahman en (zuiden) Jaysh Tahrir. " Veel van deze milities waren verbonden met Al Qaida en worden nu door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Europese regeringen erkend als officiële terroristische groeperingen.

In tegenstelling tot andere westerse overheidscontractanten – actief in Syrië – die vaak probeerden een schijn van evenwicht te veinzen, maakte Albany duidelijk dat de berichtgeving in de media niets meer was dan propaganda.

Het bedrijf gaf toe dat het Syrische media-activisten heeft getraind in een uniek "redactiekamerproces" dat opriep om nieuws te "cureren" door "verhalen en inhoud te verzamelen en te organiseren die het kernverhaal ondersteunen en versterken".

In 2014 schepte Albany op dat de Britse contractant het communicatieteam van de Syrian National Coalition leidde tijdens de vredesbesprekingen in Genève.

Albany waarschuwde ook dat onthullingen van westerse overheidsfinanciering voor deze media-organisaties van de oppositie, die werden afgeschilderd als grassroots-initiatieven, hen in diskrediet zouden brengen.

Toen interne e-mails werden gelekt en uitkwam dat het enorme mediaplatform van de oppositie 'Basma Syria' werd gefinancierd door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, schreef Albany: "Het merk Basma is gecompromitteerd na lekken over de doelstellingen van financieringsprojecten."

De lekken op sociale media "hebben de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het bestaande merkplatform geschaad", schreef Albany. "Geloofwaardigheid en vertrouwen zijn de belangrijkste valuta's van de beoogde activiteiten en daarom vinden we het essentieel om de aanpak te vernieuwen als de te verspreiden inhoud effect moet hebben." De Basma-website werd kort daarna verwijderd.

Deze dossiers geven duidelijk inzicht in hoe de Syrische oppositie werd gecultiveerd door westerse regeringen met imperialistische ambities aangaande Damascus, en werd overeind gehouden met duizelingwekkende sommen geld die uit de zakken van Britse belastingbetalers vloeiden - vaak ten voordele van fanatieke militieleden, verbonden met Al Qaida.

Terwijl Nederlandse officieren van justitie beschuldigingen van oorlogsmisdaden voorbereiden tegen de Syrische regering voor het afweren van de aanval op hun eigen land, herinneren de uitgelekte dossiers aan de leidende rol die westerse staten en hun oorlogswinstbedrijven speelden in de zorgvuldig georganiseerde vernietiging van datzelfde land.




*Update (29 september 2020): een paar dagen nadat dit artikel was gepubliceerd, werd de authenticiteit van dit gelekte materiaal indirect bevestigd door de Britse regering, die meldde dat honderden documenten van het ministerie van Buitenlandse Zaken met details over haar propaganda-operaties in Syrië werden gehackt in een vermeende cyberaanval.



Creative Commons-Licentie
Dit werk valt onder een Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal-licentie.

zaterdag, september 26, 2020

Nog meer twijfel over Russische hack narratief Amerikaanse kiezersdatabases op dark web


 

Dit is een vertaling van een artikel uit de Grayzone van 13 september 2020 door Gareth Porter; “Dark web voter database report casts new doubts onRussian election hack narrative”

Een nieuw rapport dat aantoont dat kiezersdatabases van Amerikaanse staten openbaar beschikbaar waren, doet twijfels rijzen over het verhaal dat de Russische inlichtingendienst in 2016 'hun pijlen gericht hadden' op verkiezingswebsites van staten in Amerika.

Een artikel van 1 september in het Moskouse dagblad Kommersant over een "dark web" site met een database met persoonlijke informatie van miljoenen geregistreerde Amerikaanse kiezers ondermijnt een van de centrale thema's van de Russische hysterie waarvan de Amerikaanse politiek vergeven is.

Democratische politici en commerciële media-experts hebben het al lang als feit geaccepteerd dat de Russische inlichtingendienst zich in 2016 richtte op verkiezingswebsites van staten in Amerika. Maar het Kommersant artikel laat zien dat die door de staat geregistreerde kiezersdatabases al beschikbaar waren voor iedereen in het publieke domein, waardoor geen enkel officieel Russisch motief denkbaar is voor het hacken van websites van Amerikaanse staten.

Kommersant meldde dat een gebruiker op een darkweb-forum, bekend als Gorka9, gratis toegang bood tot databases met de informatie van 7,6 miljoen kiezers in Michigan, samen met de kiezersdatabases van Connecticut, Arkansas, Florida en North Carolina.

Er zijn verschillen tussen de database in Michigan die wordt beschreven door Gorka9 en de database die de staat Michigan op verzoek aan het publiek vrijgeeft. Tracy Wimmer, de woordvoerder van de secretaris van de staat Michigan, zei in een e-mail aan Grayzone dat wanneer de kiezersregistratiedatabase in Michigan op verzoek voor het publiek wordt vrijgegeven, de staat het volgende achterhoudt: “geboortedatum (geboortejaar wel) rijbewijsnummer, de laatste vier cijfers van iemands burgerservicenummer, e-mailadres en telefoonnummer”. De beschrijving van Gorka9 van de gegevens in Michigan omvat echter rijbewijsnummers, volledige geboortedata, burgerservicenummers en e-mails.

In feite zijn zowel ongecensureerde als gecensureerde staat kiezersbestanden natuurlijk algemeen beschikbaar op het dark web en elders op internet. Meduza, een Russischtalige nieuwssite gevestigd in Riga, Letland, publiceerde het Kommersant-verhaal samen met een "anonFiles" – downloadportaal voor toegang tot de kiezersdatabase in Michigan en een pagina ervan waaruit bleek dat het de officieel gecensureerde versie is. Het DHS [Department of Homeland Security] en de FBI erkenden beiden in reactie op het Kommersant-verhaal dat “veel kiezersregistratiegegevens openbaar beschikbaar zijn of gemakkelijk kunnen worden gekocht”.

Criminele hackers proberen al jaren dergelijke online persoonsgegevens waarover staten beschikken te bemachtigen – niet alleen uit databases van kiezersregistratie, maar ook van rijbewijzen, gezondheidszorg en andere databases. Lisa Vasa, hoofd informatiebeveiliging van Oregon, vertelde in september 2017 aan de Washington Post dat haar team “elke dag meer dan 14 miljoen pogingen om toegang te krijgen tot ons netwerk” blokkeert.

Ken Menzell, de juridisch adviseur van het Illinois verkiezingsbestuur vertelde Gareth Porter in een interview in 2017 dat het enige nieuwe aan de hack van de kiezersdatabase in 2016, waar persoonlijke gegevens van 200.000 geregistreerde kiezers in Illinois het doelwit waren, was dat de hackers daadwerkelijk deze wisten te ontfutselen. Menzell wist te vertellen dat hackers sinds 2006 “constant probeerden” in te breken op elke persoonlijke database van Illinois.

Het motief voor de hackers was simpel; zoals opgemerkt door Andrey Arsentiev, het hoofd van analyse en speciale projecten bij het particuliere beveiligingspartnerschap Infowatch, kunnen databases worden verzameld om ze voor de winst aan te bieden op het dark web, voornamelijk door ze te verkopen aan grootschalig opererende oplichters. Gorka9 bood gratis bestanden van de staatskiezers aan omdat de eigenaar al de potentiële winst uit de verkoop ervan had geperst.

Voor de Russische regering zouden dergelijke databases daarentegen weinig of geen waarde hebben. Toen Bill Priestap, chef van de contraspionage van de FBI, in juni 2017 door een lid van de inlichtingencommissie van de Senaat werd gevraagd hoe Moskou de persoonlijke gegevens van kiezersregistratie zou kunnen gebruiken, was de enige verklaring die hij kon bedenken dat de Russische regering en haar inlichtingendiensten volledig onwetend waren van het doel van kiezersdatabases van de Amerikaanse staat. “Ze gebruikten de gegevens om te begrijpen waaruit het bestond”, verklaarde Priestap.

Priestap was zich duidelijk niet bewust van de absurditeit van de suggestie dat de Russische regering in 2016 geen idee had wat er in dergelijke databases stond. Soortgelijke registratiebestanden werden immers al jarenlang op het dark web verkocht. De FBI heeft sindsdien met geen woord meer gesproken over de beschamende suggestie van Priestap.

Het onvermogen van Priestap om met een aannemelijke reden op de proppen te komen waarom Rusland Amerikaanse verkiezingssites zou willen hacken, wijst op de onlogische en ongegronde aard van de beweringen van een Russische dreiging voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen.

DHS is de bedenker van de Russische cybercampagne tegen staat verkiezingssites


In 2016 deed het Department of Homeland Security zijn best om het verhaal van de Russische infiltratie in Amerikaanse stemsystemen op de markt te brengen. Destijds probeerde het DHS zijn bureaucratische macht te vergroten door verkiezingsinfrastructuur toe te voegen aan hun portfolio van cyberbeveiligingsverantwoordelijkheden, en het exploiteren van de Russische 'dreiging' was net dat zetje wat ze nodig hadden om hun campagne een boost te geven.

In hun opgestelde verklaring voor de inlichtingencommissie van de Senaat in juni 2017 verwezen twee hoge DHS-functionarissen, Samuel Liles en Jeanette Manfra, naar een inlichtingenrapport uit oktober 2016 dat werd gepubliceerd door het DHS Inlichtingen en Analyse Bureau. Ze verklaarden dat het had “vastgesteld dat met internet verbonden verkiezingsgerelateerde netwerken, waaronder websites, in 21 staten mogelijk het doelwit waren van cyberactoren van de Russische overheid." Het gebruik van de term “mogelijke doelwit” verraadde het feit dat het DHS niets meer dan een vermoeden had om de aanklacht te staven.

In feite was het DHS niet in staat om een poging tot hacking van de verkiezingssite toe te schrijven aan de Russische regering. Op 7 oktober 2016 verklaarden DHS-secretaris Jeh Johnson en directeur van National Intelligence James Clapper zelfs expliciet dat ze dit niet konden doen. Liles en Manfra daarentegen leken een dergelijke toeschrijving te impliceren, door het DHS te verbinden met een gezamenlijke beoordeling door de CIA, de FBI en deNSA die op 7 januari 2017 werd vrijgegeven en die de verklaring bevatte: de “Russische inlichtingendienst heeft toegang verkregen en behouden tot elementen van meerdere Amerikaanse staats - of lokale verkiezingsbesturen.”

Maar de betekenis van die taal was opzettelijk vaag, en de enige aanvullende zin die ermee verband hield, luidde: "Sinds begin 2014 heeft de Russische inlichtingendienst onderzoek gedaan naar Amerikaanse verkiezingsprocessen en aanverwante technologie en apparatuur." Dat lijkt in de verste verte niet op enige “bevinding”dat Rusland verkiezingsgerelateerde websites had gescand of gehackt.

In september 2017 bracht het DHS, onder druk van gouverneurs, eindelijk de deelstaatregeringen op de hoogte van de cyberincidenten die het in zijn inlichtingenrapport van oktober 2016 had opgenomen als voorbeelden van "potentiële" Russische doelwitten. Nu gaf men de dubbelzinnige taal op en werd expliciet de Russische verantwoordelijkheid opgeëist.

Een verkiezingsfunctionaris van de staat die anoniem wilde blijven, vertelde Gareth Porter in een interview in 2018 dat "een paar jongens van het DHS die van een script voorlazen" hem hadden laten weten dat zijn staat "het doelwit was van cyberactoren van de Russische overheid".

DHS-woordvoerder Scott McConnell legde op 28 september 2017 een verklaring af dat het DHS volharde in haar oordeel dat 21 staten “het doelwit (“target”) waren van cyberactoren van de Russische overheid die op zoek waren naar kwetsbaarheden en toegang tot de Amerikaanse verkiezingsinfrastructuur”. Maar McConnell liet ook blijken dat het DHS "targeting" zo breed had gedefinieerd dat elke openbare website die een hacker in een staat scande, onder die definitie kon vallen.

De oneerlijke tactiek die het DHS gebruikte om plausibel bewijs van 'targeting' aan te tonen, werd onthuld door Arizona staats-secretaris Michelle Reagan's woordvoerder, Matt Roberts, die Gareth Porter in een interview vertelde: “Toen we druk uitoefenden op het DHS om te verduidelijken welk 'target' nou eigenlijk bedoeld werd, zeiden ze dat het ging om het computersysteem van de openbare bibliotheek van Phoenix.” Een andere hackincident uit 2016 in Arizona, waarvan de FBI aanvankelijk dacht dat het een klus van de Russische overheid was, bleek later een veel voorkomendecriminele hack te zijn. Bij dat incident had een hacker een lokale functionaris aangevallen met een phishing-poging en was erin geslaagd hun gebruikersnaam en wachtwoord te stelen.

Ironisch genoeg had het DHS in zijn eerste inlichtingenrapport gespeculeerd dat “cyberoperaties gericht op verkiezingsinfrastructuur bedoeld of gebruikt zouden kunnen zijn om het vertrouwen van het publiek in verkiezingsprocessen en mogelijk de uitkomst te ondermijnen.”

Die speculatie, herhaald door de commerciële media, werd een centraal thema in de Russiagate hysterie waarvan de basis van de Democratische Partij bezeten raakte. Geen van de journalisten en politici die het verhaal herhaalden, stonden er een moment bij stil hoe hun ongefundeerde beweringen van het DHS over Russische penetratie van de Amerikaanse verkiezingsinfrastructuur precies dat deden - het vertrouwen van het publiek in het democratische proces verminderen.

De hysterie rond de vermeende Russische verkiezingsdreiging is nog lang niet voorbij. Het in juli 2019 gepubliceerde rapport vande inlichtingencommissie van de Senaat probeerde de bewering van de voormalige cyberbeveiligingsadviseur van Obama, Michael Daniel, te legitimeren dat Rusland zijn pijlen "mogelijk" gericht heeft op alle vijftig staten voor toekomstige cyberaanvallen op verkiezingsgerelateerde sites. Bij het uitleggen van zijn redenering aan de leden van de Senaatscommissie zei Daniel: “Mijn professionele oordeel was dat we moeten werken vanuit de veronderstelling dat [Russen] zich overal proberen in te werken, omdat ze grondig zijn, ze bekwaam zijn, ze zijn goed.”

De New York Times bouwde gretig voort op dat subjectieve en hoogst bevooroordeelde idee in een artikel met de kop:
Rapport toont aan: Rusland heeft verkiezingssystemen in alle 50 staten op het oog”.

Wat DHS betreft, leek het impliciet te erkennen in een gedeelte van het assessment van 11oktober 2018 uit het Senaatscommissie rapport dat het geen onderscheid kon maken tussen een door de staat gesponsorde hack en een criminele hack. In augustus zei Matthew Masterson, de senior cybersecurity-adviseur van de Cybersecurity and Infrastructure Security Agency (CISA): "We hebben geen specifieke 'targeting' gezien van die verkiezingssystemen die op dit moment zijn toe te schrijven aan actoren van de natiestaten.... We zien wel dat er regelmatig scans worden uitgevoerd, regelmatig onderzoek van de verkiezingsinfrastructuur als geheel, wat je zou verwachten als je IT-systemen beheert. "

Ondanks deze verbluffende bekentenissen is het DHS niet officieel ter verantwoording geroepen voor het opzettelijk verbuigen van haar inlichtingen-assessment zodat het Russische betrokkenheid suggereert bij veel voorkomende criminele hackactiviteiten. Hoe slordig de oorsprong en ontwikkeling ook zijn gebleken, het verhaal blijft te politiek bruikbaar om te laten sterven.


 

Creative Commons-Licentie
Dit werk valt onder een Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal-licentie.

maandag, september 21, 2020

Breng mij het hoofd van Assange!



Jonathan Cook vergeleek de vervolging, de marteling en het uitleveringsproces van Assange met een middeleeuwse straf waarbij een afgehouwen hoofd op een staak tentoongesteld werd om anderen te waarschuwen niet hetzelfde vergrijp als de veroordeelde te begaan.


Verwar dit in alsjeblieft niet met met 'fake news' of 'complottheorieën'. Dit is het echte werk. Het enige, échte werk: Feiten en niets anders. Als je trouw het NOS journaal volgt en een 'kwaliteitskrant" als de NRC leest, af en toe eens radio1 beluistert, zou je de indruk kunnen krijgen goed geïnformeerd te zijn. Helaas is het zo dat je terugbladerend niet anders kunt concluderen dan dat je bijzonder vaak verkeerd geïnformeerd blijkt te zijn geweest. Wat wij beschouwen als de waarheid is vaak eerder het product van opiniemakers, nieuwsduiders, deskundigen ('pundits') of een nieuw fenomeen zoals "influencers" dan het werk van simpele 'verslaggevers'.  

Vanwege het grote aantal "fouten" en wat achteraf misleidende informatie bleek, ontstond er groeiende belangstelling voor alternatieve mediabronnen en begon het vertrouwen in de traditionele media af te nemen. Wat Wikileaks onthullingen lieten zien was dat de officiële nieuwskanalen ons net zo vaak voorlogen als een complotventer als Alex Jones. 

Tijd voor een geloofsoorlog 

Om het lezersrespect te heroveren werden er 'factcheckers' bedacht,
bedoeld om geruchten tegen te spreken. Knap wanhopig – als je al een krant runt die de waarheid vermeldt hoef je je niet bezig te houden met het bestrijden van “geruchten”. Excelleer, dat voldoet.

Lezers werden op steeds indringender wijze voorgelicht met journalistieke formules als “Vijf dingen die u moet weten over [...]”. En werd een steeds intensievere strijd gevoerd tegen ongewenste informatie. Speciale units met intrigerende namen als PropOrNot of Hamilton 68Dashboard aangesteld om met McCarthiaanse energie, devotie én waanzin de jacht op "onwaar" internet-nieuws te openen, of firma's als New Knowledge werden aangesteld om mogelijke buitenlandse influencers te ontdekken. 

Soms was deze (meestal heksen-) jacht nog enigszins goed te praten, omdat idiote complot – of pseudowetenschappelijke theorieën wel degelijk enorme maatschappelijk schade kunnen toebrengen. Maar de prangende vraag is: Wie controleert de controleur? In de wetenschap dat de media meer dan eens als spreekbuis van het gezag fungeert is iedere vorm van samenwerking tussen de overheid en de media al bij voorbaat verdacht en besmet.

Wikileaks heeft nog nooit één leugen verteld

Dus wat hier voor ons ligt is van een andere orde: Wat hier gebeurt is een overheids-oorlog tegen absolute feiten die wereldkundig gemaakt worden door mensen en instanties als Wikileaks, Julian Assange, Chelsea Maning, Edward Snowden, Daniel Elsberg, John Kiriakou, Bill Binney, Karen Kwiatkowski, Coleen Rowley, Gary Webb, Katharine Gun, Thomas Drake, de OPCW klokkenluiders en nog vele, vele anderen die een dure prijs moesten betalen voor het openbaren voor het bekendmaken van waarheden. Het vervolgen van waarheidssprekers is een ernstige zaak. En het gebeurt in toenemende mate. En daar zou men zich grote zorgen om moeten maken. Caitlin Johnstone verwoordde hier uitstekend wat er mis is de vervolging van degene die oorlogsmisdaden openbaart:

Waarheidspublicatie in relatie tot staatsbelangen

Dit gaat verder dan de VS alleen: Ieder ontwikkeld land kent een vorm van 1st Amendment: Het recht op vrijheid van meningsuiting, religie en een vrije pers. Dat recht is altijd 'niet absoluut' geweest, d.w.z. er zitten restricties aan verbonden zoals een verbod op haatzaaien en wat de pers betreft mag de staatsveiligheid niet in het geding komen. Stel dat je in oorlog bent en een journalist wil de ligging van vaderlandse wapendepots bekend maken, dan mag de staat ingrijpen. Maar het is niet zo dat de staat naar willekeur mag ingrijpen als er staatsbeschadigende informatie naar buiten wordt gebracht. Het is altijd het schadelijke handelen dat daarvoor verantwoordelijk is en niet degene die dit wereldkundig maakt. Het gaat nog verder: het is de taak van de media (als 'de vierde macht') om dit soort informatie wereldkundig te maken. Als de media zich opstelt als een hoeder, in plaats van een controleur van de staat verzuimt ze haar taken.
 

Tijdens het uitleveringsproces van Julian Assange probeerde de Amerikaanse staat eerst aan te voeren dat Assange geen journalist of uitgever zou zijn. Dat hield geen stand en maakt ook verder niets uit omdat de regels omtrent verspreiding van gevoelige informatie voor burgers of journalisten hetzelfde zijn. Zolang niet aangetoond kan worden dat de Amerikaanse staat, haar burgers of militairen "op missie" in direct gevaar komen door bepaalde onthullingen is men beschermd onder het Eerste Amendement. Dat laatste (het in gevaar brengen bronnen en informanten) werd diverse keren in het verleden al geopperd maar nooit hard gemaakt . Ook nu werd er in de rechtszaal gebakkeleid over het onderwerp en opnieuw wist de aanklager geen letterlijk geval te noemen van schade die was ontstaan door het onverantwoordelijk lekken of publiceren van geheime informatie. Het was Assange zelf die er uiterst zorgvuldig op toe zag dat deze zelfcensuur nauwkeurig werd toegepast, zo getuigde John Goetz, de onderzoeksjournalist die toentertijd bij Der Spiegel werkte, naast de New York Times en The Guardian een van de drie kranten die de 'Iraq War logs' i.s.m. Wikileaks hebben gepubliceerd. De enige niet-geredigeerde documenten die door WikiLeaks werden gepubliceerd, waren documenten die al algemeen beschikbaar waren via de Cryptome-site, dankzij de eigen journalisten van The Guardian die zo onnadenkend waren om de encryptiesleutel bekend te maken.
Getuige John Sloboda, van Iraq Bodycount beweerde zelfs dat Assange overdreven ver ging in het censureren van namen.

De kwalijke rol van The New York Times en The Guardian
 

Schandalig gedrag van de gerespecteerde mainstream media die eerder nauw, maar vooral gejaagd, samenwerkte met Wikileaks om de 'scoop' te kunnen lanceren en die zich nu af heeft gekeerd van Assange omdat er inmiddels alweer andere politiek/strategische belangen op het spel staan.

Ze hielden zich stil toen de aanklager zijn bewijsvoering baseerde op de (antieke) Espionage Act van 1917 (het in bezit hebben en verspreiden van staatsgeheimen) en beweerde dat Assange bijvoorbeeld Chelsea Manning “had aangezet tot spionage”. (Wij weten inmiddels dat dit onwaar is. Manning heeft dit zelf altijd ontkend en liet zichzelf niet vermurwen toen ze opnieuw voor een jaar opgesloten werd omdat ze koppig weigerde haar eerdere bekentenis “toe te lichten” voor een Grand Jury die erop uit was de rol van Assange te benadrukken. Een ander groot probleem bij het aanwenden van de Spionagewet is dat de drie meewerkende kranten; Der Spiegel The Guardian en The New York Times zichzelf schuldig hadden gemaakt aan het onderdeel 'verspreiding' volgens die Spionagewet. Maar het was al snel duidelijk dat zij niet het doelwit van de heksenjacht waren: Men was uit op het hoofd van Assange.

Een speciale Judasrol is weggelegd voor The Guardian.

Wie daar meer over had kunnen vertellen is de Australische journalist Mark Davis die – ondanks zijn aanbod - niet op de getuigenlijst stond. Hij heeft nauw met Assange in 'the bunker' van The Guardian samengewerkt tijdens het uitschrijven van de 'Afghan war logs' en hij heeft publiekelijk bevestigd dat Assange alle namen braaf aflakte terwijl de Guardian redacteurs zich daar niet druk om maakten.

Tijdens het proces werd geopperd dat Assange er een lakse, arrogante houding op na zou houden wat betreft het beveiligen van namen van informanten. Op dag twee van het proces las de aanklager voor uit een boek van Guardian journalisten David Leigh en Luke Harding: 'Wikileaks: Inside Julian Assange's War on Secrecy', waarin de auteurs zeggen dat Assange zich geen zorgen maakte over het onthullen van de namen van informanten, en hij citeerde daarbij uit een passage waarin Assange zou hebben gezegd dat “informanten het verdienden, als ze werden gedood”. Een voorval dat zowel door Assange als John Goetz heftig ontkend wordt en ook niet strookt met het beeld dat uit diverse getuigenverklaringen naar voren komt. Daarnaast heeft Luke Harding getoond eerder gebeurtenissen bij elkaar te fantaseren zoals het nooit bewezen “bezoek” van Trumps toenmalige campagneleider Paul Manafort aan Assange in de Ecuadoraanse ambassade in Londen,
dit is wat Jonathan Cook daarover schreef:


Het gevaar voor de journalistiek in het algemeen

 De welbekende CraigMurray, klokkenluider en activist en dagelijks bezoeker van de hoorzittingen zegt daarover:

Het doel van de eerdere benadering was duidelijk om de media-steun voor Assange te verminderen door hem te onderscheiden van andere journalisten. Het was duidelijk geworden dat een dergelijke aanpak een reëel risico op mislukking met zich meebracht, als kon worden bewezen dat Assange een journalist is, een lijn die voor de verdediging goed begon te werken. Dus nu werd het dat "elke journalist kan worden vervolgd voor het publiceren van geheime informatie", als Amerikaans regeringsstandpunt. Ik heb het sterke vermoeden dat ze hebben besloten dat ze dat vrijelijk, zonder enige terughoudendheid kunnen verkondigen zonder vrees voor reacties vanuit de media, aangezien de media sowieso geen aandacht schenken aan deze hoorzitting.

Als je betekenis van deze woorden laat inzinken besef je misschien dat we dat we qua persvrijheid én journalistieke integriteit het vijf voor twaalf punt al voorbij zijn. 



Creative Commons-Licentie
Dit werk valt onder een Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal-licentie.

zaterdag, augustus 01, 2020

Media zwijgt terwijl Trump oorlogen verklaart




(Vertaling van 'Freedom Rider: Media Silent as Trump Declares Wars' bij Black Agenda Report)



De aanvallen van Donald Trump op Venezuela, Syrië en Iran zijn misdadig, maar Joe Biden belooft dat hij nog erger te gaan worden.

"Er is geen oppositie in het Congres tegen Trumps agressieve daden die letterlijk mensen over de hele wereld doden."

De door het bedrijfsleven gerunde media in dit land kunnen eindeloos leugens herhalen over Rusland dat de Taliban-premies betaalt, maar negeren belangrijke informatie die openbaar is en gemakkelijk te bewijzen is. Een recent voorbeeld is de aankondiging van president Donald Trump van een soort van aanval op Venezuela.

Tijdens een bezoek aan het Amerikaanse Southern Command (SOUTHCOM) in Florida gaf Trump een interview aan Noticias Telemundo en zei het volgende: "Er gaat iets gebeuren met Venezuela. Dat is alles wat ik je kan vertellen. Er gaat iets gebeuren met Venezuela."

De Verenigde Staten kozen een marionettenpresident om de gekozen president Nicolas Maduro te vervangen, verhoogden de sancties, deden een poging om met behulp van huurlingen het land te destabiliseren en beschuldigden Maduro en zijn vrouw van drugshandel. De Amerikaanse marionettenstaat, bekend als het Verenigd Koninkrijk, besloot dat het meer dan $ 1 miljard aan Venezolaans goud zal behouden in plaats van het over te dragen aan de rechtmatige eigenaren. De buit van de overval op Venezuela bedraagt in totaal $ 24 miljard aan gestolen en bevroren activa. De muur waarvan Trump zei dat hij Mexico zelf voor de kosten zou laten opdraaien, werd feitelijk betaald met onrechtmatig verkregen winsten uit Venezuela.

"
De buit van de overval op Venezuela bedraagt in totaal $ 24 miljard aan gestolen en bevroren activa."

Venezuela wordt jarenlang voortdurend aangevallen door de Verenigde Staten en zijn bondgenoten, waarbij de Trump regering de meest brutale pogingen voor regime-change doet. Maar de media die Trump normaal gesproken beschimpen en bespotten, zwijgen of steunen deze aanvallen. De opmerkingen van Trump hadden de krantenkoppen moeten halen. De president van de Verenigde Staten kondigde opnieuw een vorm van vijandelijkheden tegen Venezuela aan, maar zijn woorden kregen nauwelijks aandacht.

Trump heeft de Verenigde Staten op meerdere manieren naar de rand van een oorlog gemanoeuvreerd. Hij heeft de VS teruggetrokken uit nucleaire verdragen met Rusland die decennia geleden zijn geratificeerd. Zijn woordenoorlog tegen China is niet alleen retorisch. Beledigingen uitspreken over het 'Wuhan-virus' en altijd het woord communistisch toevoegen samen met het woord China zijn niet alleen stunts. Het aanzetten tot geweld in Hong Kong maakte deel uit van een groter plan om een economische en politieke rivaal te verzwakken.

De Verenigde Staten voeren op alternatieve manieren oorlog over de hele wereld. De oorlog tegen Syrië is verloren. Er zal daar met militaire middelen geen verandering in het regime plaatsvinden, dus neemt Trump zijn toevlucht tot het stelen van olie, het verbranden van tarwegewassen en het verhogen van sancties die de toegang tot voedsel en medicijnen beperken. Israël, Amerika's broeder in het kwaad, bombardeert Iraanse defensiefaciliteiten in de hoop dat ze eindelijk hun oorlogsfantasie kunnen zien uitkomen.

"De Verenigde Staten voeren op alternatieve manieren oorlog over de hele wereld."

Maar aan geen van deze incidenten wordt door de media voldoende aandacht geschonken. Als ze überhaupt worden becommentarieerd, vertrouwt de nieuwsverslaggeving op de - altijd aanwezige - anonieme informatiebron, of anderen die de officiële lijn klakkeloos napraten. Je moet weten waar je moet zoeken om een degelijke analyse te vinden.

De nieuwe verwoesting die in Syrië is aangericht, wordt onvoldoende belicht of anders met instemming verslag van gedaan door de zakelijke media. Er is geen kritiek op het beleid, niemand wijst erop dat er een oorlogsmisdaad wordt gepleegd in naam van het Amerikaanse volk. In feite heeft de Washington Post het feit dat de toepasselijk genaamde Caesar Act "de Syrische munteenheid heeft doen crashen", toegejuicht. Ze hadden er aan kunnen toevoegen dat het tevens het lijden heeft doen toenemen.

Al het gekrakeel over Russiagate, Ukrainegate, Bountygate of een andere 'gate' die verzonnen wordt, is illusionisme voor de massa en propaganda voor het duopolie. Er is geen oppositie in het Congres tegen Trumps agressieve daden, die letterlijk mensen over de hele wereld doden.

"Er worden oorlogsmisdaden gepleegd in naam van het Amerikaanse volk."

Helaas zal noch dit beleid, noch de reactie van de zakelijke media anders zijn als Joe Biden president wordt. Biden's Venezuela-beleid is hetzelfde als dat van Trump. Zijn aanvallen waren in feite nog verder naar rechts. Toen Trump de bereidheid uitte om met Maduro te praten, keerde hij op zijn schreden terug nadat Biden elke poging om te praten veroordeelde. "Trump praat stevig tegen Venezuela, maar bewondert misdadigers en dictators zoals Nicolas Maduro", was Biden's twitter-repliek.

Het eindresultaat van deze machinaties is dat Rusland en China dichter dan ooit tot elkaar zijn gekomen, aangezien beide landen bescherming zoeken tegen het Amerikaanse imperialisme. Ze proberen te voorkomen dat de VS en hun vazalstaat-bondgenoten zich in hun land mengen of Syrië of Iran of Venezuela vernietigen en daardoor zichzelf machteloos maken. Iran en China hebben onlangs een overeenkomst bereikt waarbij China de infrastructuur van Iran zal bouwen en China de komende 25 jaar voor een gereduceerd tarief mag profiteren van Iraanse olie. Terwijl de media hier Amerikanen onwetend houden met belachelijke verhalen over Russische premies, werken de geteisterde landen samen voor hun eigen voordeel.

Alleen mensen met de interesse en de middelen om onafhankelijke media te zoeken, weten hoe hun land de wereld bedreigt. Laten we wel wezen: Trump heeft immers een publieke dreiging tegen Venezuela uitgesproken en het registreerde nauwelijks een bliep op een scherm. Wanneer de VS te ver gaan en de wereld een hete oorlog te wachten staat, zullen onwetende Amerikanen niet weten wat hen is overkomen. Ze babbelen misschien over het laatste nepschandaal of roepen uit: 'Ze haten ons voor onze vrijheden', maar de rest van de wereld maakt het niet uit en onwetendheid deugt niet als excuus.





Creative Commons-Licentie
Dit werk valt onder een Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal-licentie.

zaterdag, juli 25, 2020

Bombardeerde Trump Syrië op valse gronden?


De Amerikaanse media negeren gelekte OPCW informatie waardoor de indruk ontstaat dat er feiten onder het tapijt worden geveegd.

(Vertaling van "Did Trump Bomb Syria on False Grounds?" door Aaron Maté bij The Nation) 

Een reeks gelekte documenten van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) geeft ruimte aan de suggestie dat de Trump regering Syrië op valse gronden heeft gebombardeerd en ambtenaren van 's werelds beste waakhond voor chemische wapens onder druk heeft gezet om het te verdoezelen. Twee OPCW-functionarissen, hoog aangeschreven wetenschappers met meer dan 25 jaar gecombineerde ervaring bij de organisatie, stelden interne misstanden aan de kaak. Maar in tegenstelling tot veel klokkenluiders uit het Trump-tijdperk, hebben zij binnen de gevestigde kringen in de Verenigde Staten geen voorvechter of zelfs maar een publiek gevonden.

Het bombardement op Syrië door de Trump regering op 13 april 2018 kwam daags nadat het de Syrische troepen ervan beschuldigde bijna 50 mensen te hebben gedood bij een chemische wapenaanval op Douma, een buitenwijk van Damascus. Op grote schaal verspreide videobeelden vertoonden tientallen lijken in een appartementencomplex en een andere groep vermeende slachtoffers van gasaanvallen die in een ziekenhuis werden behandeld. Hoewel het Witte Huis geen beschuldigingen tegen Syrië leverde, overtuigden de schrijnende beelden het Congres en de media ervan de militaire aanvallen toe te juichen (zoals ze het jaar daarvoor onder vergelijkbare omstandigheden deden).

Toch waren er gelijk al redenen voor scepsis. De Syrische regering stond op het punt het laatste Douma-bolwerk van Jaysh-al-Islam te heroveren, een door Saudi Arabië gesteunde militie die meedogenloos de Syrische hoofdstad beschoot. Het plotseling inzetten van chemische wapens zou betekenen dat de Syrische strijdkrachten willens en wetens de 'rode lijn' overschreden die de Amerikaanse militaire interventie zou veroorzaken. Daaropvolgende rapportages van de Britse journalisten Robert Fisk van The Independent, BBC producer Riam Dalati, en James Harkin's onderzoek voor The Intercept troffen bewijs aan dat de burgers die gefilmd waren in het ziekenhuis niet in contact waren geweest met een giftig gas.

Het verhaal van de Amerikaanse regering kreeg in maart 2019 een ferme opsteker toen de OPCW een langverwacht eindverslag uitbracht. Het concludeerde dat er "redelijke gronden" waren om te geloven dat er in Douma een chemische wapenaanval had plaatsgevonden en dat "de giftige chemische stof waarschijnlijk moleculair chloor was".

Dit rapport was echter niet het laatste wat wij van de OPCW meekregen. Sinds mei 2019 onthullen interne OPCW-documenten, waaronder een bundel gepubliceerd door WikiLeaks, dat het oorspronkelijke rapport van de Douma-onderzoekers andere conclusies trok dan de gepubliceerde versie van hun organisatie. Zij werden echter overruled door hoge ambtenaren die bewijsmateriaal voor het publiek verborgen hielden.

De belangrijkste onthullingen van de lekken zijn:

  • Hoge OPCW-functionarissen herwerkten het oorspronkelijke rapport van de Douma-onderzoekers om een versie te produceren die sterk afweek van het origineel. De belangrijkste feiten werden verwijderd of verkeerd voorgesteld en de conclusies werden herschreven om de bewering te ondersteunen dat er in Douma een chloorgasaanval had plaatsgevonden. Maar het eerste rapport van het team concludeerde niet dat er een chemische aanval plaatsvond en liet de mogelijkheid open dat slachtoffers werden gedood bij een 'niet-chemisch gerelateerd' incident.

  • Vier experts uit een OPCW- en NAVO-lidstaat hebben op verzoek van het OPCW-team een toxicologische beoordeling uitgevoerd. Ze concludeerden dat de waargenomen symptomen van de burgers in Douma, met name het snelle optreden van overmatig schuimen vanuit de mond, evenals de concentratie van slachtoffers die in het appartementsgebouw zo dicht bij de frisse lucht werden gefilmd, 'niet consistent waren met blootstelling aan chloor, en niet gerelateerd konden worden met een andere voor de hand liggende kandidaat chemische stof die deze symptomen veroorzaakt'.

  • Chemische tests van de in Douma verzamelde monsters toonden aan dat chloorverbindingen in de meeste gevallen aangetroffen werden in grootte niet verder kwamen dan 'delen per miljard'. Toch werd deze bevinding niet openbaar gemaakt. Verder bleek later dat de chemicaliën zelf niet opvielen als uniek: volgens de auteur van het eerste rapport, de OPCW's topexpert op het gebied van chemische wapenchemie, zouden ze het gevolg kunnen zijn van contact met huishoudelijke producten zoals bleekmiddel of afkomstig zijn van gechloreerd water of houtconserveringsmiddelen.

  • De auteur van het eerste rapport protesteerde tegen de herzieningen in een e-mail waarin hij zijn 'grootste zorg' uitdrukte. De gewijzigde versie 'geeft een verkeerde voorstelling van de feiten', schreef hij, en 'ondermijnde daarmee de geloofwaardigheid'.

  • In reactie op de protest e-mail over de manipulatie van de bevindingen van het team, publiceerde de OPCW in juli 2018 een afgezwakt tussentijds rapport. Rond die tijd besloten OPCW-leidinggevenden dat de zaak zou worden behandeld door een zogenaamd 'kernteam',  dat echter alle Douma-onderzoekers die naar Syrië waren gereisd uitsloot, op één paramedicus na. En het was dit kernteam - niet de inspecteurs die naar Douma waren uitgezonden en het originele document hadden ondertekend - dat het eindrapport van maart 2019 heeft opgesteld.

  • Na de e-mail van protest en slechts enkele dagen voordat het tussentijdse rapport op 6 juli werd gepubliceerd, ontmoette een delegatie van de Amerikaanse regering leden van het onderzoeksteam om hen ervan te overtuigen dat de Syrische regering een chemische aanval met chloor had gepleegd. Volgens ervaren verslaggever Jonathan Steele, die een van de klokkenluiders interviewde, zag het Douma-team de bijeenkomst als "onaanvaardbare druk en een schending van de door de OPCW verklaarde principes van onafhankelijkheid en onpartijdigheid". Inmenging door staatspartijen is krachtens het 'verdrag chemische wapens' uitdrukkelijk verboden.

  • De gevolgtrekking uit het eindrapport van de OPCW - ruimhartig verspreid, onder meer door de Trump regering - was dat gasflessen die in Douma zijn gevonden waarschijnlijk afkomstig waren van Syrische militaire vliegtuigen. Een niet-gepubliceerd technisch onderzoek kwam tot de tegenovergestelde conclusie. De studie evalueerde concurrerende hypothesen: ofwel werden de cilinders vanuit naarbenede gegooid of werden ze handmatig geplaatst. Er is "een grotere kans", concludeerde de studie, "dat beide cilinders met de hand werden geplaatst ... in plaats van te zijn gedropt vanuit vliegtuigen." Op 'Locatie 4', waar een cilinder op een bed werd gevonden, bleek uit de studie dat de cilinder te groot was om door het gat in het dak erboven te zijn doorgedrongen; op de andere locatie, "Locatie 2", waren de waargenomen schade aan de cilinder en aan het dak dat naar verluidt was doorgedrongen onverenigbaar met een vliegtuigbombardement. Ballistische experts zeiden ook dat het waarschijnlijker was dat de krater was gemaakt door een explosie, waarschijnlijk door een artilleriegranaat, een raket of een mortier. Met beide cilinders concludeerde de studie dat "de alternatieve hypothese' - dat de cilinders handmatig werden geplaatst en dat de kraters op andere manieren werden veroorzaakt - 'de enige plausibele verklaring was voor waarnemingen ter plaatse".

De OPCW-leiding heeft nog geen inhoudelijke verklaring gegeven waarom zij kritische bevindingen hebben verzwegen en het oorspronkelijke rapport radicaal heeft gewijzigd. In plaats daarvan heeft het zich op denigrerende wijze uitgelaten over de twee leden van het Douma-team die de manipulatie van hun onderzoek hebben aangevochten.

De eerste dissidente onderzoeker staat alleen bekend als inspecteur B (zijn identiteit is publiekelijk niet bevestigd). B was de wetenschappelijke coördinator van de Douma-missie, de belangrijkste auteur van het conceptrapport en de latere auteur van de protest e-mail over de ongewenste bewerking.

De tweede onderzoeker, door de OPCW beschreven als inspecteur A, is Ian Henderson, een chemisch ingenieur en ballistiekdeskundige die de studie heeft geschreven en concludeerde dat de cilinders waarschijnlijk met de hand waren geplaatst. Henderson ging naar Douma en deed gedetailleerde metingen op een van de cilinderlocaties.

In publieke uitlatingen beweerde OPCW directeur-generaal Fernando Arias dat het tweetal "opzettelijke en met voorbedachten rade gemaakte inbreuken op de vertrouwelijkheid" heeft gepleegd, maar hen er niet van beschuldigd het OPCW-materiaal te hebben gelekt. Arias stelt dat de "zorgen van inspecteur B" serieus werden genomen ", zonder op een zinvolle manier te verklaren waarom de bevindingen in het oorspronkelijke rapport van B niet in de definitieve versie waren opgenomen. Hij heeft het tweetal ook afgedaan als minder belangrijke spelers die weigerden te accepteren dat hun conclusies 'foutief, niet geïnformeerd en onjuist' waren.

Toch zijn de beide inspecteurs niet bepaald van het type waar je buitensporig gedrag van zou verwachten. Integendeel. Henderson en inspecteur B hadden respectievelijk 11 en 16 jaar bij de OPCW gewerkt. Interne OPCW-beoordelingen van hun werkprestaties bieden uitbundige lof. In 2005 schreef een leidinggevende OPCW-functionaris dat Henderson consequent "de hoogst mogelijke beoordeling heeft ontvangen. (…) Ik beschouw [hem] als een van de beste van onze inspectieteamleiders." Inspector B, een OPCW-chef schreef in 2018, 'heeft het meest bijgedragen tot de kennis en het begrip van de chemie van CW [Chemical Weapons] toegepast op inspecties.' In een andere evaluatie beschreef een andere manager B als "een van de meest gewaardeerde" teamleiders, wiens "ervaring binnen de organisatie, het verificatieregime en oordeelkunde ongeëvenaard is."

De interne lof voor de inspecteurs staat in contrast met wat de OPCW-leiding nu in het openbaar over hen zegt. Dit omvat o.m. het maken van onware beweringen. Arias heeft gezegd dat Henderson "geen lid was van de FFM [onderzoeksmissie]" in Douma, maar gelekt materiaal dat ik onder ogen kreeg, toont aan dat die bewering onjuist is. Gelijktijdige OPCW-documenten beschrijven Henderson als een FFM-lid en vermelden hem in de lijst van "Missiepersoneel" van de groep inspecteurs van de Douma-missie.

De twee inspecteurs zijn ook niet de enige die hun bezorgdheid uiten. Eerder dit jaar vertelde een andere OPCW-functionaris mij, op voorwaarde van anonimiteit, dat ze "geschokt" waren door de "weerzinwekkende ... wanbehandeling" van het paar. "Ik sta volledig achter hun inspanningen", schreef de ambtenaar. "Ze proberen juist de integriteit de organisatie te beschermen die gehijacked werd en wier goede naam in opspraak is geraakt."

Ook de behandeling van de klokkenluiders door westerse media verdient kritiek. Ondanks de explosieve aard van het verhaal, heeft het een soort van collectieve onverschilligheid opgeroepen. Terwijl eerdere WikiLeaks-onthullingen hele nieuwscycli hebben aangewakkerd, hebben geen grote Amerikaanse mediakanalen gerapporteerd over het OPCW Douma-dossier. CNN en MSNBC, die beiden het besluit van Trump steunden om Syrië te bombarderen, hebben het OPCW-verhaal genegeerd. De enige keer dat een New York Times-verslaggever het Douma-schandaal heeft genoemd, was terloops. The Times degradeerde de uitgebreide OPCW-lekken tot slechts een "e-mail van een onderzoeker". (Het verschool zich achter Bellingcat's verzekering van Syrische schuld, zonder te vermelden dat dat een open source-onderzoeksoutlet is - afhankelijk van westerse overheidsfinanciering  onder meer uit de VS via de National Endowment for Democracy.). Zelfs progressieve, tegendraadse nieuwssites die normaliter klokkenluiders hebben verdedigd en Amerikaanse oorlogen bekritiseerden, hebben dit verhaal gemeden. The Guardian beschreef de beweringen van de klokkenluiders als 'een door Rusland gedicteerde affaire' in plaats van het te zien als een poging van twee ervaren inspecteurs om hun onderzoek te verdedigen.

Wat kan de verklaring zijn voor deze overheersende stilte? Het is zeker waar dat de Syrische regering en haar Russische bondgenoot de beschuldigingen van het gebruik van chemische wapens krachtig hebben ontkend, ook in Douma. Maar net zoals Irak ten onrechte werd beschuldigd van het bezit van massavernietigingswapens, mag scepsis over westerse claims niet worden gelijkgesteld met steun voor het doelwit-regime. De Irak-zaak herinnert ons er in ieder geval aan dat dergelijke beschuldigingen niet gepolitiseerd mogen worden en de moeite waard zijn om onderzocht te worden, vooral als ze worden gebruikt om militaire actie en andere agressieve maatregelen, waaronder verlammende sancties, te rechtvaardigen.

De mogelijkheid dat de Verenigde Staten Syrië mogelijk hebben gebombardeerd op basis van leugens - en druk hebben uitgeoefend op een mondiale onderzoeksinstantie om die interventie legitimiteit achteraf te verlenen - zou de mediablokkade moeten doorbreken. Dat geldt ook voor het feit dat het werd onthuld door klokkenluiders die bereid waren een risico te lopen door zich uit te spreken.

Het recente verleden van de Amerikaanse regering met de OPCW kent een grimmige verleden. In 2002 verdreef de regering-Bush de eerste directeur-generaal van de organisatie, José Bustani. De doorgewinterde Braziliaanse diplomaat onderhandelde met Bagdad over wapeninspecties die de inspanningen van de regering-Bush om een oorlog te beginnen mogelijk belemmerden. Bustani heeft sindsdien onthuld dat John Bolton, die toen als staatssecretaris diende, hem en zijn familie persoonlijk bedreigde om hem te dwingen af te treden.

Bustani staat opnieuw recht tegenover Bolton. In zijn nieuwe memoires over zijn ambtstermijn als nationale veiligheidsadviseur van Trump, vertelt Bolton dat hij toezicht hield op de Amerikaanse aanvallen op Syrië op grond van de beschuldigingen van Douma, en betreurde hij alleen dat Trump geen grotere aanval goedkeurde. Bustani nam ondertussen deel aan een panel van oktober 2019 dat een uitgebreide presentatie hoorde van een van de Douma-klokkenluiders.

"Het overtuigende bewijs van onregelmatig gedrag in het OPCW-onderzoek naar de vermeende chemische aanval door Douma bevestigt de twijfels en vermoedens die ik al had", schreef Bustani. "Het beeld is nu zeker duidelijker, hoewel erg verontrustend." Zijn hoop, voegde hij eraan toe, is dat de verontwaardiging over de Douma-lekken "een proces zal katalyseren waardoor de [OPCW] kan worden opgewekt om de onafhankelijke en niet-discriminerende instantie te worden die het vroeger was".

Bustani is een van de prominente ondertekenaars van een brief waarin de OPCW wordt opgeroepen om de inspecteurs van Douma vrijelijk hun onderzoek te laten bespreken. Henderson legde een verklaring af tijdens een VN-sessie in januari, maar de Verenigde Staten hebben andere pogingen gedwarsboomd. (Volgens de Russische afgezant van de OPCW maakte een Amerikaanse vertegenwoordiger bezwaar tegen het feit dat een hoorzitting in Douma "de Russische zijde zou aanmoedigen om stalinistische processen te herhalen, met kruisverhoren en intimidaties van getuigen.")

De inspecteurs willen gewoon gehoord worden. In verklaringen aan Arias dit jaar vroegen beide klokkenluiders om een gelegenheid om het bewijs van Douma op transparante, wetenschappelijke wijze te mogen openbaren. "Onze enige plicht is om trouw te zijn aan de feiten en de wetenschap, en als dat eenmaal is bereikt, zullen we graag de bewezen en overeengekomen wetenschappelijke resultaten accepteren", schreef Henderson.

'Er was iets misgegaan binnen de OPCW, meneer', zei [inspecteur] B tegen Arias. 'En we wilden dat u het wist.
Zo simpel is het".





Creative Commons-Licentie
Dit werk valt onder een Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationaal-licentie.